Al sinds 2013 organiseren exacte en toegepaste wetenschapsopleidingen in Vlaamse universiteiten ijkingstoetsen om de instapcompetenties van studenten te meten en hen een inschatting te geven van hun slaagkansen. Studenten met zeer lage slaagkansen wil men identificeren en aanzetten hun studiekeuze te heroverwegen. De KU Leuven en de UGent ijveren er nu voor om zulke ijkingstoetsen voor alle opleidingen te verplichten en minister Crevits (CD&V) is het plan genegen.
Tegenstanders van de ijkingstoetsen focussen vaak op de beperkingen van de voorspellende waarde van zulke testen. Er zal altijd een groep studenten zijn die door de testen onder- of overschat wordt. Een groter probleem is dat eenzelfde toetsresultaat een verschillende impact heeft op de beslissingen van kansrijke en kansarme jongeren. Onderzoek leert ons dat de eersten negatieve resultaten eerder naast zich neerleggen, terwijl de laatste erdoor worden afgeschrikt.

Zouden onze dure investeringen in oriëntatie en selectie aan de poort niet meer renderen als we ze inzetten voor begeleiding doorheen de opleiding?



Ambitieus zijn

Een ijkingstoets maatschappelijk verantwoord organiseren zonder het risico dat hij ongelijkheden institutionaliseert, gaat dus een pak geld kosten omdat het impliceert dat studenten intensief opgevolgd worden veeleer dan vrijblijvend hun resultaten op te sturen met een informatiebrochure 'wat nu?’ Als de rectoren vasthouden aan hun ambitie om onze aula’s diverser te maken, moeten ze bereid zijn de impact van ijkingsproeven op verschillende doelgroepen te bestuderen.

 

Wie denkt in ijkingstoetsen een mogelijkheid tot besparing te vinden, dwaalt. In Nederland neemt het debat hierover een nieuwe wending: zouden onze dure investeringen in oriëntatie en selectie aan de poort niet meer renderen als we ze inzetten voor begeleiding doorheen de opleiding? Deze vraag stelt zich ook bij ons, goed wetend dat het ‘probleem’ van laag studierendement hier kleiner is dan bij onze noorderburen.

 

Uit onze analyses blijkt dat 84 procent van alle instromers in universitaire opleidingen na zes jaar succesvol een bachelordiploma behaalt. Circa 70 procent studeert af als academische bachelor en 15 procent als professionele bachelor na heroriëntatie naar een hogeschool. Elf procent van de instromende studenten valt uiteindelijk uit zonder een diploma. Internationaal vergelijkend onderzoek toont dat we met deze cijfers over studieduur en studiesucces uitstekend scoren.

Elf procent van de instromende studenten valt uiteindelijk uit zonder een diploma. Internationaal vergelijkend onderzoek toont dat we met deze cijfers over studieduur en studiesucces uitstekend scoren.



Toch kunnen we ambitieuzer zijn. Achter de gemiddelden schuilen immers belangrijke verschillen: niet alleen tussen opleidingen, maar vooral ook tussen groepen studenten. Als we de uitstromers zonder diploma in detail bekijken, blijkt dat de groep die afhaakt na één jaar vooral bestaat uit jongeren uit minder geprivilegieerde gezinnen. De studenten die jarenlang onvoldoendes opstapelen blijken vooral de gemiddelde studenten te zijn met hoogopgeleide ouders en een vooropleiding in het ASO. De vraag is of een ijkingstoets deze groepen zal weten te herkennen en beïnvloeden.

 

Wie ten slotte beweert dat de enige methode om de kwaliteit van onze uitstroom op peil te houden erin bestaat om bij de instroom te selecteren, die propageert het failliet van het eigen kunnen. De universiteit zou, in deze redenering, niet in staat zijn om enige transformatie in de kwaliteiten van de studenten teweeg te brengen, maar louter een aanmodderend vervolgtraject op het secundair onderwijs aanbieden.