Isidore Bataboudila was deel van een tot voor kort vergeten groep Congolese verzetsleden. Van de ongeveer 200 Congolese mannen die tijdens de Tweede Wereldoorlog in België verbleven, was zeker meer dan twintig lid van het verzet. Een opmerkelijk groot engagement voor een bevolkingsgroep die officieel niet eens als Belgen beschouwd werden, maar sujets congolais waren.

Isidore was verpleger in het Sint-Elisabethziekenhuis in Ukkel en vrijwilliger bij de liefdadigheidsorganisatie Winterhulp tijdens de oorlog. Als vaderfiguur voor vele van de Brusselse Congolezen was hij een actief lid van de Union Congolaise de Belgique, in 1919 mee opgericht door de Congolese WOI-veteraan Paul Panda Farnana. De organisatie zorgde voor de opvang van Belgische Congolezen en was een draaischijf van het Congolese verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog. Voorzitter Honoré Mongay had contact met Fernand Claes, een politieagent uit Schaarbeek die actief was in Zone 4 van het Geheim Leger. Deze organisatie was aan het begin van de oorlog voornamelijk samengesteld uit rechts-conservatieve militairen maar groeide tegen het einde van de oorlog uit tot de grootste verzetsgroep van het land, met meer dan 50.000 leden.

Een naoorlogse rekruteringslijst van Fernand Claes suggereert dat er twintig tot veertig Congolezen voor de inlichtingendienst van het Geheim Leger werkten, waaronder naar alle waarschijnlijkheid de Etterbeekse kapper François Kamanda. Ze verzamelden inlichtingen, verspreidden de clandestiene krant La Libre Belgique, voerden spionage-opdrachten uit en dienden als militaire politie bij de bevrijding van Brussel. Een Congolese taxichauffeur vervoerde voor het Onafhankelijkheidsfront gezochte verzetsmensen en Britse piloten.

Isidore Bataboudila vergaarde informatie via zijn vrijwilligerswerk en vermoedelijk ook via zijn Duitstalige Zwitserse vrouw. Zij was eerder Duitsgezind en bevriend met Generaal Von Falkenhausen. Desondanks bood het gezin van Isidore tussen 1942 en 1944 moedig onderdak aan twee Joodse onderduikers, waaronder een buurtbewoner die tijdens de oorlog zijn brood van huis tot huis verkocht.

Congolezen in bezet België hadden een onduidelijk juridisch statuut. Volgens de racistische nazi-ideologie vielen ze net zoals Roma en Joden onder het etiket ‘Untermenschen’. Duitsers van Afrikaanse afkomst werden vernederd, gesteriliseerd en soms vervolgd, zij het niet op dezelfde systematisch manier als andere gediscrimineerde groepen. Ook de paar honderd Belgische Congolezen werden herhaaldelijk gecontroleerd door de Duitse autoriteiten, iets wat de Union Congolaise aanklaagde, maar ze werden niet stelselmatig geviseerd voor vervolging.

‘Papa Isidore’ overleed in 1986. Tijdens zijn begrafenis op het Flagey-plein sprak één van de mensen die hij onderdak had geboden: "Aan hem heb ik te danken dat ik nog leef." Isidore werd om deze reden bijgezet in het ereperk van de Begraafplaats van Elsene. 

Het Congolese verzet werd niet erkend in het Guldenboek van de Weerstand uit 1948, uitgegeven door het Ministerie van Defensie, en nagenoeg vergeten. Hun verhaal werd in 2022 uit de schaduw gehaald door Eva Kamanda en Kristof Bohez.

Bronnen: 

Eva Kamanda & Kristof Bohez, Een verzwegen leven. Onze Congolese geschiedenis in België, Uitgeverij Vrijdag, Antwerpen, 2022. 

Eva Kamanda & Kristof Bohez, Une vie sous silence. Notre histoire congolaise en Belgique, Éditions Racine, Bruxelles, 2023.

ENGLISH TRANSLATION

Isidore Bataboudila

Isidore Bataboudila was part of an until recently forgotten group of Congolese resistance members. Of the approximately 200 Congolese who lived in Belgium during World War II, at least 20 were members of the resistance. This is remarkable for a group who were not even officially considered Belgians, but sujets congolais.

Isidore was a nurse in the Sint-Elisabeth hospital in Ukkel and a volunteer with the charitable organisation Winterhulp during the war. A father figure to many of Brussels’ Congolese residents, he was an active member of the Union Congolaise de Belgique, co-founded in 1919 by Congolese World War I veteran Paul Panda Farnana. The organisation looked after Belgian Congolese people and was a hub of the Congolese resistance during World War II. President Honoré Mongay was in contact with Fernand Claes, a police officer from Schaerbeek who was active in Zone 4 of the Secret Army. At the beginning of the war, the organisation was composed mainly of right-wing conservative military officers but by the end of the war it had grown into the largest resistance group in the country, with more than 50,000 members.

A post-war recruitment list by Claes suggests that 20 to 40 Congolese people worked for Secret Army intelligence, most likely including the Etterbeek barber François Kamanda. They gathered intelligence, distributed the clandestine newspaper La Libre Belgique, carried out espionage missions and acted as military police in the liberation of Brussels. A Congolese taxi driver transported resistance fighters and British pilots for the Independence Front.

Isidore Bataboudila gathered information through his volunteer work and presumably also through his German-speaking Swiss wife, who had been a German sympathiser and a friend of General Von Falkenhausen. Nevertheless, between 1942 and 1944, Isidore’s family bravely sheltered two Jewish people in hiding, including a local who sold his bread from house to house during the war.

Congolese people in occupied Belgium had an unclear legal status. According to Nazi racist ideology, like Roma and Jews, they fell under the label Untermenschen. Germans of African descent were humiliated, sterilised and sometimes persecuted, albeit not in the same systematic way as other discriminated groups. The few hundred Belgian Congolese were continuously monitored by the German authorities, something the Union Congolaise denounced, but they were not systematically targeted for prosecution.

“Papa Isidore” died in 1986. One of the people he had given shelter to spoke at his funeral at Flagey:  “I have him to thank that I am still alive.” Isidore was buried in the Field of Honour at Elsene cemetery.

The Congolese resistance was not recognised in the 1948 Golden Book of Resistance, published by the ministry of Defence, and has been virtually forgotten. Their story was brought out of the shadows in 2022 by Eva Kamanda and Kristof Bohez.

 

Sources

Eva Kamanda & Kristof Bohez, Een verzwegen leven. Onze Congolese geschiedenis in België, Uitgeverij Vrijdag, Antwerpen, 2022. 

Eva Kamanda & Kristof Bohez, Une vie sous silence. Notre histoire congolaise en Belgique, Éditions Racine, Bruxelles, 2023.